Brieven van Hillary Rodham als tiener Een toekomstige presidentskandidaat stortte haar hart uit in brieven.
Wahington, 28 juli 1965 – Ze waren vrienden, highschool-vrienden van Park Ridge, Illinois, beiden hoog begaafd en op weg naar college. John Peavoy was een leesgrage filmenthousiast en bestemd voor Princeton, Hillary Rodham een gedreven burgerrechten minnende Republikein op weg naar het all-girls college Wellesley. Ze waren niet echt close, maar ze vonden elkaar slim en interessant en zeiden dat ze met elkaar in contact zouden blijven.
Wat ze wonderwel deden ook, dozijnen brieven uitwisselend tussen de late zomer van 1965 en de lente van 1969.
Hillary Rodham’s 30 verzendingen zijn beurtelings bezeten van angst en prozaïsch, weldoordacht en zwartgallig, gekweld en uitbundig – een ongebruikelijke, ongefilterde kijk in het hart van de toekomstige First Lady, senator en presidentspretendent. Haar private veelzeggendheid staat in schril contrast met de altijd gedisciplineerde persoon die ze nu in het openbaar is.
“Sinds de kerstvakantie ben ik door 3,5 metamorfoses gegaan en begin ik te gevoelen, dat er een ruime keuze van persoonlijkheden voor me is”, schreef Hillary Diane Rodham aan John Peavoy in april 1967. “Tot nu toe gebruikte ik de vervreemde, academische, betrokken pseudo-hippie, de educatieve en sociale hervormer en de half om half teruggetrokken simpele.”
Passend voor collegestudenten van elke tijd, zijn de brieven ook zelfabsorberend en onthullend, boodschappen van een ongevormde en kwetsbare streber, die in haar eigen woorden, “nog niet verzoend met mezelf en mijn lot om niet de ster te zijn.”
“Zondag was lethargisch vanaf het begin als ik me wentelde in een moeras van algemene en specifieke afkeer van de meeste mensen en speciaal van mezelf,” meldde Hillary in een brief die op 3 oktober 1967 was gepost. Wat ze uiteindelijk geworden is treffen we niet aan en dat is onderwerp van wilde speculaties.
In andere brieven zou ze haar bevestigde ergernis meedelen over haar rigide conservatieve vader en minachting voor haar eerste maatjes in het collegeslaaphuis en een LSD druppelende vriend. Ze wilde een allesomvattende veroordeling uitgeven van de jongens die ze ontmoet had (“die een heleboel weten over het ‘zelf’ en niets over de ‘man’”) en ook vertellen van een ontmoeting die ze gehad had met “een Dartmouth-jongen” in het voorgaande weekend.
“Het lijkt altijd, alsof ik je schrijf, wanneer ik weer teveel heb nagedacht,” scheef Hillary in één van haar eerste notities aan John Peavoy, gepost op 15 november 1965. Later grapte ze, dat ze zijn brieven zou behouden en er een miljoen dollar mee zou verdienen, zodra hij beroemd geworden was. “Misgun mij niet mijn handelsgeest.”
Het was Hillary Diane Rodham die beroemd werd, terwijl Peavoy zijn leventje leefde, in tevreden bescheidenheid, als docent Engels aan het Scrippscollege, een kleine meisjesschool in Zuid-Californië, waar hij sinds 1977 lesgegeven heeft. Tot in iedere vezel een wildharige academicus, met een grote zilveren bril achter bossige bakkebaardjes weggestoken, leeft hij met zijn vrouw, Francis McConnel en hun kat, Lulu, in een bungalow volgepakt met films, boeken en dozen – één daarvan bevat een schat aan brieven van een oude vriendin die sindsdien één van de meest voorzichtige en meest geanalyseerde politici in Amerika geworden is.
De brieven zijn geschreven in een periode, dat de toekomstige mevrouw Clinton een diepgaande transformatie onderging, van het Goldwater-meisje, die haar conservatieve gezichtspunten deelde met har vader, naar de liberale antioorlog activiste.
In haar vroege brieven verwijst Hillary Rodham naar haar deelname aan de Young Republicans, een erfenis van haar opvoeding. In oktober van haar eerste jaar, liet ze haar bemoeienissen daarmee varen als “zo misplaatst” wat ze denkt beter te kunnen uitwerken naar eigen voorkeur. “Ik bedacht, dat ik in staat moet zijn, dingen op mijn eigen manier uit te werken, tegen de tijd dat ik een junior ben, dus ik ga me er maar eens voor zetten,” schrijft ze.
Zo onthullen de brieven een snel afkalvende trouw aan de partij van haar kindertijd. Ze ridiculiseert een trip naar een bijeenkomst van de Young Republicans als "een klucht, die je aan Oscar Wilde zou toeschrijven.” Tegen de zomer van 1967 begint Hillary – schrijvend vanuit het vakantiehuis van haar ouders in Lake Winola, Pansilvanië – als ze het over Republikeinen heeft ‘zij’ te schrijven in plaats van ‘wij’. “Dat is geen Freudiaanse verspreking,” voegt ze eraan toe.
Enkele maanden later zal ze als vrijwilliger werken voor de campagne tegen de oorlog van senator Eugene McCarthny in New Hampshire. Deze senator stelde zich ten doel het systeem van binnen uit te veranderen, in plaats van door actiesvoeren van buitenaf en dat paste precies in het straatje van Hillary en haar fascinatie voor de macht. Mettertijd in 1969 steekt ze haar afscheidsspeec af aan Wellesley, waaruit ze de “onontbeerlijke kritiek en opbouwende protesten van mijn generatie” citeert. De speech maakt indruk, ze krijgt een foto in Life en interviews op radio en tv, maar in vele opzichten zijn haar brieven meer onthullend over haar zoektocht naar zichzelf. “Kun je een misantroop zijn en toch van sommige individuen houden en genieten?” schrijft Hillary in een brief in april 1967. “Wat te zeggen van een meelevende misantroop?”
De brieven van John Peavoy aan Hillary Rodham zijn verloren gegaan voor het nageslacht, tenzij zij ze gehouden heeft, wat hij betwijfelt. Hij zegt, dat hij wilde dat hij er kopieën van gemaakt had voor zichzelf. “Het waren ramen in een tijd en plaats en een reis naar zelfontdekking,” zei hij in een interview.
“Dit was wat collegestudenten deden in de tijden voorafgaand aan het smoelenboek.
De brieven zijn Peavoy’s enige verbinding met zijn voormalige penvriendin. Ze bezochten elkaar nooit en telefoneerden evenmin met elkaar tijdens hun vier colegejaren. Na hun diploma-uitreiking verloren ze helemaal het contact, behalve bij de 30-jarige reünie van hun Main South High School klas van 1965, gehouden in Washington, om zich aan te passen aan de meest beroemde klasgenoot, wier man toen zijn eerste ambtstermijn in het Witte Huis had.
“Ik stond een tijdje op de kerstkaartenlijst van het Witte Huis”, zei Peavoy. Behalve een snelle groet in de ontvangstrij van Mrs. Clinton bij de reünie heeft Peavoy precies één direct contact in 38 jaar met haar gehad. Dat was, heel passend, per brief, alleen waren die keer haar woorden meer zakelijk.
Laat in de jaren ’90, nam de auteur Gail Sheehy contact met hem op. Zij deed onderzoek voor een boek over de First Lady. Peavoy stemde toe Ms Sheely de brieven te laten zien, waarvan ze citaten van enkele zinnen in haar biografie “Hillary’s Keuze” (1999) wilde opnemen. Toen mrs Clinton hoorde dat Peavoy haar oude brieven bewaard had, schreef ze hem om kopieën te vragen, wat hij inwilligde. Sindsdien hoorde hij niets meer van haar.
Zover ik weet, is ze boos op mij, omdat ik haar brieven gehouden heb,” zei Peavoy, een verzamelgek, die vertelt dat hij massa’s brieven heeft van vrienden over de jaren heen. Als Democraat, zegt hij, is hij er nog niet uit of hij op Hillary Clinton of op Barack Obama zal stemmen.
De brieven van Hillary Rodham zijn geschreven met een vrijwel onberispelijke spelling en interpunctie. Altijd pleaser, begint ze vaak met de verontschuldiging, dat het zolang heeft geduurd, voor ze antwoord geeft. Ze prijst Peavoy’s brieven, terwijl ze die van zichzelf geringschat - “mijn gebruikelijke gezwam” en tekent met een eenvoudig “Hillary” of af en toe een “H” of “me”.
Zoals je verwacht van brieven, die geschreven zijn tijdens de college jaren, vertonen de brieven van Hillary Rodham een ontwikkeling in subtiliteit, gezichtspunt en intellectuele richting. Een existentieel thema dat steeds terugkeert, is dat Hillary zichzelf ziet als een “actor”, medespeler, waarmee ze bedoelt, een student activist, toegewijd aan een leven van civiele actie van binnenuit, in contrast met Peavoy die ze beschouwt als een “reactor”, meer iemand die van buitenaf kritiek heeft.
“Ben je tevreden met het deel waarin jij jezelf opsluit?” vraagt ze Peavoy in april 1966. “Het schijnt dat jij hebt besloten meer een reactor dan een actor te worden – alles rondom je zal jouw leven bepalen."
Ze is mild bevoogdend, als ze haar vriend aanmoedigt om het leven uit te proberen. Ze citeert uit “Dokter Zhivago”, “Men is geboren om te leven, maar niet voorbereid op het leven,” en tekent de brief met “Me" ("het droevigste woord van de wereld,” voegt ze daar pathetisch aan toe).
Hillary wordt smachtend en weemoedig als ze de natuur van leiderschap en publieke dienst bespreekt en hoe de bevestiging van het dienen van anderen een substituut kan zijn voor zelfgerichte wijsheid. “Als mensen op je reageren als op een gever, dan ben je dat mogelijkerwijs,” schrijft ze in een brief met posstempel 15 November 1067, en dan vervolgt in deze geest een hele pagina, voordat ze van onderwerp verandert en informeert wat Peavoy het volgende weekend van plan is.
Hillary’s berichten wijzen op een gestage verwijdering van Park Ridge, haar oude vrienden en haar familie, vooral van haar rigide vader. Ze is kokend over de weigering van haar ouders om haar een weekend in New York te laten doorbrengen (“Hun redenen – geld, angst voor de stad, ze denken dat ik teveel rondren enzovoort – zijn belachelijk.”) en fantaseert erover de zomer tussen haar tweede jaar en juniorjaar door te brengen in Afrika, alleen om het idee uit te bannen van te voorziene “scènes met mijn vader.”
Terwijl ze thuis is tijdens de onderbreking van haar juniorjaar in februari, beweent Hillary “de communicatiekloof” die zich tussen haar en haar familie heeft geopend. “Ik voel alsof ik de 'top of my head' verlies,” klaagt ze , een ruzie beschrijvend, die – voor de verandering – in de kamer naast haar plaatsvindt tussen haar broers en haar vader. “God, ik voel me zo gescheiden van Park Ridge, ouders, thuis, de hele onwerkelijkheid van de Amerikaanse middenklasse,” zegt ze. “Dit klinkt allemaal zo voorspelbaar, maar het is waar.”
Hillary is beschreven door mensen, die haar kenden toen ze opgroeide, als vroegrijp en in brieven is ze soms vernietigend oordelend. Ze besteedt één brief hoofdzakelijk aan de verwelkende waardering voor de maatjes in haar slaaphuis. “Naast mij,” zegt Hillary zuur. “Natuurlijk, ik ben normaal, als dat een toegestaan adjectief is voor een Wellesley-meisje.”
In andere brieven schrijft ze over haar eigen wanhoop. In eentje, geschreven in de winter van haar tweede jaar, beschrijft ze een “februaridepressie.” Ze omschrijft een lange, verlamde ochtend doorgebracht in bed, lesuren overslaand, zichzelf hatend. “Willekeurig denken wordt gewoonlijk een proces van zelfanalyse met mijn ego aan de korte kant naar buiten.”
Een ander terugkerend thema van Hillary’s overpeinzingen is de vertrouwde impuls van adolescenten niet te willen opgroeien. “Zo stierlijk vervelend” zegt ze, de Rolling Stones inroepend, in een zeldzaam geval dat ze verwijst naar de popcultuur.
Haar brieven verraden somtijds een soort onschuldig narcisme over “mijn verloren jeugd,” zoals ze het in een brief kort na haar 19de verjaardag beschrijft. Ze schreef over een klein meisje zijn, gelovend dat ze de enige persoon in het universum was. Ze had het gevoel, dat, als ze zich snel zou omdraaien, ieder ander zou verdwijnen.
“Ik speelde buiten voor ons huis in een zonnestraal, die door de dichte iepen brak en stelde me voor, dat er hemelse filmcamera’s waren, die iedere beweging van me waarnamen,” zegt ze. Ze smacht naar alle opwinding en de ontdekkingen van het leven zonder verlies van dat meisje in de zonnestraal. Op welk punt Hillary verklaart, dat ze teveel tijd heeft besteed aan “gaan door het verbale moeras” en dan schrijft ze dat ze naar bed gaat. “Je denkt waarschijnlijk, dat ik me terugtrek uit de wereld, terug naar het zonlicht, in een poging mijn kinderfilm te dromen.”
De brieven bevatten geen mogelijk schadelijke openbaringen van het soort “jeugdige indiscreties,” en noemen niets bedreigend vreemds of onverantwoordelijks. Inderdaad neigt ze naar schelden op zichzelf: “Ik ben teveel bezig geweest mezelf te plezieren en lente of brievenschrijven zijn – naar burgerlijke ideeën – geen excuus.”
Ze rapporteert in een brief van oktober in haar tweede jaar dat ze een miserabel weekend heeft besteed aan geruzie met een vriend die vind dat “LSD de weg is en wat is er tegen verruiming van mijn bewustzijn.”
In een eerdere brief, tijdens haar eerste jaar, onthult ze dat een junior in haar slaaphuis gepakt is bij haar vriendje om 3.15 uur a.m. “Ik vergoelijk haar acties niet,” verklaart Hillary, “maar ik zal haar verdedigen tegen afwijzing van haar recht, om te doen wat haar bevalt – een gebruikmaking van Voltaire.”
Hillary’s notities aan Peavoy zijn onthullend, zelfs bij tijden intiem, maar als er enige romantische energie is tussen de penvrienden, dan is dat niet evident aan haar kant van de conversatie. “P.S. bedankt voor de Valentijnskaart,” schrijft ze in een brief, “Goede nacht.”
Haar brieven bevatten geen vermelding van enige romantische interesse, behalve dat ze een jongen van Dartmore ontmoette en die zaterdag in Hannover heeft doorgebracht.
Hillary schaatst ernstig over de oppervlakte van het leven, meer vragen oproepend dan beantwoordend. “Vorige week bedacht ik, als het leven absurd is, waarom zou ik het dan niet absurd gelukkig leven?” schreef ze in november van haar juniorjaar. Ze daagde zichzelf toen uit geluk te definiëren: "Hillary Rodham, erkend agnostisch intellectuele liberaal, emotioneel conservatief.” Van daar af acht ze het proces van zelfdefinitie “te deprimerend” en beweert ze, dat “de makkelijkste ontsnapping is, elke gedachte te stoppen, introspectie benaderen en anderen, wanneer mogelijk, te adviseren.”
De correspondentie met John Peavoy gaat sneller dan een nachtkaars uit, vooral na de eerste helft van haar juniorjaar. Zo zijn er twee uit 1968 en één uit 1969. "Ik zit hier aan een gestolen tafel in een strakke, smerige denim broek met wijd uitlopende pijpen, een nooit gestreken werkhemd en een prachtige, purperen vilthoed, een purperen sjaal met polkadots daarvan afhangend,” schrijft ze in haar laatste brief 25 maart 1969. Als senior, bestemd voor de rechtenstudie, geeft ze er blijk van de tijd spuugzat te zijn, een land in oorlog en een cultuur in tumult. “Ik ben doodmoe van lui die met deuren slaan en obsceniteiten roepen over het arme oude leven,” zegt ze en beschrijft dan het geluid van zingende vogels temidden van de “zielloze academeia” die ze nog enige weken zal bewonen als nog niet-gegradueerde student.