2 nov 2007

Plan B (met B voor bommen)

Vice-president Dick Cheney en zijn neoconservatieve makkers in de Bush-administratie begonnen zich pas te roeren over het gebruik van militaire kracht tegen Iran, toen zij de illusie hadden opgegeven, dat verandering van regiem in Iran zonder dat kon plaatsvinden. En zij gaven die illusie pas op tegen het eind van 2005, volgens een voormalige hoge official van Buitenlandse Zaken die deelnam aan de discussies met Iran van 2001 tot laat in 2005.
Hillary Mann, die directeur was van de zaken m.b.t. de Perzische Golf en Afghanistan bij de Nationale Veiligheids Raad (NSC) in 2003 en later bij de State Department’s Policy Planning staf, bemerkte, dat de sleutel tot de neoconservatieve kijk op politieke denkbeelden over Iran tot aan 2006, het vaste geloof was, dat één van de gevolgen van succesvolle ontplooiing van de militaire kracht der USA in Irak de fundering van het Iraanse regiem zou doen schudden.
Dit centrale geloof werd aan de conservatieve columnist Arnaud de Borchgrave van de Washington Times in april 2002 overgedragen door prominente neoconservatieve figuren die hem vertelden dat de Bush-administratie “had besloten, dat de geopolitieke kaart van het Midden-Oosten opnieuw getekend moet worden.”
“De Bush-doctrine van pre-emption,” zeiden zij, “was het voertuig geworden voor de verdrijving uit de macht van de as van het kwaad.” De verwijdering van Sadam Hussein volgens het neoconservatieve scenario, zou een democratisch Irak voortbrengen, wat dan de democratie zou verspreiden over de hele regio, van Syrië tot Egypte en de Sheikdommen, emiraten en monarchieën der Golfstaten.
Onder invloed van deze centrale mythe na de aanvallen van 11 september 2001, stelden enkele van Cheney’s makkers in het Pentagon zich ten doel ieder regiem in het Midden-Oosten, dat vijandig stond tegenover de VS en Israël, te verwijderen.
Generaal Wesley Clark, onlangs gepensioneerd van zijn post als hoofd van het Amerikaanse Zuidelijk Commando, hoorde in november 2001 van een generaal in het Pentagon, dat een net afgekomen memo van de minister van defensie het doel omschreef van een ‘take down’ van zeven regiems in het Midden-Oosten in een tijdsbestek van vijf jaar.
Het plan zou starten met een invasie van Irak en dan achter Syrië, Libanon, Libië, Somalië and Soedan aangaan, volgens verklaring in Clark’s boek van 2003, “Winning Modern Wars”. Dat memo gaf het plan aan "to come back and get Iran in five years".
De neocons waren heel serieus over achter Syrië aangaan. In de week volgend op de initiële Amerikaanse aanval op Saddam, beargumenteerde Paul Wolfowitz, de leidende neoconservatieve architect van de Irakese invasie, zonder succes het behaalde voordeel van de veronderstelde triomf daar, om het Syrische regiem van president Dashar al-Assad over te nemen, volgens het rechtsgelieerde Insight Magazine. In tegenstelling tot het bij de neocons zo populaire idee dat er echte mannen naar Teheran gaan, geloofde echter nog niemand dat Iran het volgende doelwit zou zijn.
In september 2003 kwam door Cheney David Wurmser, een goede vriend en beschermeling van Richard Perle en één van de architecten van het neoconservatieve plan voor regiemwisseling in Irak, aan de bak als adviseur voor het Midden-Oosten. Wurmser had al eerder heel specifieke ideeën uiteengezet over hoe het met geweld neerhalen van Saddam Hussein zou helpen het Iranese regiem te destabiliseren.
In een boek in 1999 had Wurmser het plan uitgelegd om de Irakese Sji’itische meerderheid en haar conservatieve geestelijken als bondgenoten van de VS te gebruiken bij het terugschroeven van het regionale Sji’itische fundamentalisme, waarmee het islamitische regiem van Irak werd bedoeld.
Maar Wurmser geloofde ook dat het Ba’at-regiem in Syrië een obstakel voor regiemwisseling in Iran zou zijn. Beginnend met het memo “Clean Break” voor de aankomende Israëlische premier Benjamin Netanyahu, dat hij mede met Perle en Douglas Feith geschreven had, had hij argumenten aangevoerd, dat, als Saddam gevallen was, de volgende stap het omverwerpen van het Assad-regiem in Syrië moest zijn.
In een interview van september 2007 aan de London Telegraph, nadat hij Cheney’s kantoor had verlaten, bevestigde Wurmser zijn geloof dat regiemwisseling in Syrië - zo nodig met geweld - direct effect op het regiem in Teheran zou hebben. Indien het regiem in Iran niet bij machte zou zijn overweldiging van het regiem in Syrië tegen te houden, stelde hij voor, dan zou dit het prestige van het Iraanse regiem in eigen land ernstig worden ondermijnd.
Van 2003 tot 2005 ontkenden Wurmser en de neoconservatieven dat de bezetting van Irak de Iraanse invloed meer had doen toenemen, dan dat de macht van het regiem in eigen land werd aangetast, volgens de voormalige NSC-specialiste Hillary Mann.
Zij was heel goed op de hoogte van het neoconservatieve denken door haar betrokkenheid bij het Washington Institute for Near East Policy in de 90-er jaren en vertelde Inter Press Service in een recent interview dat ze verbaasd was, neoconservatieven in de regering omstreeks 2005 te horen zeggen, dat de situatie in Irak goed op het spoor zat om het Iraanse regiem te destabiliseren.
De neocons hadden heel lang de Iraanse reformisten, geleid door president Mohammed Khatami , gezien als een obstakel voor een volksopstand tegen de mulahs waarvoor ze werkten. Frederic Tellier, de Franse Iranspecialist, noteerde vroeg in 2006 in een essay, dat zij geloofden, dat het electorale verlies van de reformisten in 2003 en 2004 zou helpen de weg te openen voor een politieke omwenteling in Teheran.
In een verschijning op de Don Imus radio talkshow van 21 januari 2005 zei Cheney dat de Israëli’s Iraanse nucleaire sites mochten aanvallen als ze overtuigd waren van Iraanse nucleaire capaciteiten. Die opmerking onderstreept het feit, dat hij niet dacht aan een Amerikaanse aanval op Iran.
Tegen het eind van 2005 echter hadden, volgens Hillary Mann, de neocons uiteindelijk de realiteit geaccepteerd van het falen der militaire interventie in Irak door de Bush-regering. Ze schreef ook, dat de verkiezingsoverwinning van Mahmud Ahmadinejad, een nieuw type nationalistische conservatieven vertegenwoordigde op een basis van volkssteun. Met de presidentsverkiezingen in juni 2006 werd het neoconservatieve optimisme over een regiemwisseling in Iran om zeep gebracht.
Mann neemt waar dat de neocons het idee van geweld tegen Iran nooit hebben opgegeven, maar ze hadden aangenomen dat er minder geweld nodig was in Iran, dan in Irak was toegepast. Vroeg in 2006 werd die aanname echter verworpen door prominente neoconservatieven.
De voormalige CIA-analist Reuel Marc Gerecht van het American Enterprise Institute – schrijvend onder het pseudoniem Edward Shirley – was meer agressief geweest dan ieder ander in het betogen dat Irakese sjiiten, door Amerikaanse militaire macht bevrijd, zouden helpen het Iraanse regiem te ondermijnen. Maar in april 2006 riep hij in een artikel voor Weekly Standard op tot het bombarderen van Iraanse nucleaire sites, totdat de Iraniërs zouden stopen deze te herbouwen.
Intussen keek Wurmser binnen de regering uit naar een mogelijkheid voor de militaire optie tegen Iran. In zijn interview met de Telegraph van september 2007, kort na het verlaten van Cheney’s kantoor, drong hij erop aan, dat de VS de kwestie zou laten “escaleren, zover als wij moeten gaan, om het Iraanse regiem te laten omvallen.” De mogelijkheid scheen zich voor te doen in de nasleep van de falende Israëlische poging om Hezbollah een grote slag toe te brengen in de zomer van 2006.
Met Cheney gelieerde neocons stelden, dat Iran de dominantie van de VS in de regio bedreigde, door haar invloed in Libanon, Irak en de Palestijnse gebieden en door haar nucleair programma. Ze drongen erop aan, dat de regering terug zou slaan, met als doelwit het Iraanse personeel van Qud Force in Irak, verhoging van de aanwezigheid van de vloot in de Golf en beschuldiging van Iran te helpen bij het doden van Amerikaanse troepen.
Hoewel het ogenschijnlijke doel was, de druk op Iran te verhogen ten aanzien van de nucleaire kwestie, in het licht van de voorafgaande inzichten komt naar voren, dat zij hoopten op het gebruik van militaire macht tegen Iran, om het oorspronkelijke doel van regiemwisseling in Iran te bereiken.